Historische achtergrond
Sinds 5 juni 1806 was Lodewijk Napoleon (1778-1846), een jongere broer van Napoleon Bonaparte, koning van het Koninkrijk Holland. Tegen alle verwachtingen, zette de jonge koning zich in voor het belang van de nieuwe staat, en genoot al vrij snel een zekere populariteit. Dit was met name het gevolg van zijn medeleven met de bevolking tijdens de rampen die gedurende zijn korte mandaat plaatsvonden, zoals de Leidse buskruitramp, op 12 januari 1807, en de overstromingen van januari 1809. Op 1 juli 1810 deed hij afstand van de troon en werd het Koninkrijk Holland bij Frankrijk ingelijfd.
De ontploffing van een schip, geladen met meer dan 17.000 kg buskruit, die op 12 januari 1807 plaatsvond in Leiden (afb. 1), was een van de grootste rampen uit het begin van de 19e eeuw. Ruim 200 huizen werden volledig verwoest. Er waren ongeveer 160 doden en 2.000 gewonden. Een animatiefilmpje van Infofilm/Museummedia Leiden (website http://www.youtube.com/watch?v=9JA40lcVuH8&list=FLAvqpZAzXMUYyRQ-_8_UsZQ) geeft een visuele indruk van de ramp.
Afb. 1 Schilderij van Karel Lodewijk Hansen dat het bezoek van koning Lodewijk Napoleon aan het rampgebied in Leiden weergeeft De in afb. 2 afgebeelde brief, geschreven door gravin Anna van Randwijck op 12 januari 1807 (afb. 3), is door haar verstuurd vanuit Arnhem aan haar neef Dobbelsteen Denebourg in Nancy. Gravin van Randwijck (afb. 4), geboren in 1780 als Anna van Zuylen van Nijevelt, was een vooraanstaande persoonlijkheid in het Koninkrijk Holland. Zelf was ze hofdame van koningin Hortense, haar vader was hofmaarschalk.
Afb. 2 Brief verstuurd van Arnhem naar Nancy op 12 januari 1808
Afb. 3. Dagtekening van de brief door Anna de Randwijck
Bij de Leidse buskruitramp was zij nauw betrokken. Tijdens de ontploffing logeerde ze samen met haar man bij haar zwager, professor Rau, in diens grachtenhuis vlakbij de ligplaats van het kruitschip. Bij de ontploffing verloor gravin Anna haar echtgenoot, graaf Frans van Randwijck. Zij was op dat moment vijf maanden in verwachting. Haar zoon Lodewijk Napoleon van Randwijck werd op 2 mei 1807 geboren, en door koning Lodewijk Napoleon zelf ten doop gedragen. Later zou hij onder koning Willem II minister van binnen- en buitenlandse zaken worden.
Afb. 4. Gravin Anna van Randwijck, 1780-1865, Daguerreotype van omstreeks 1850. (met dank aan Dhr. Dik Doesberg)
Gravin Anna schreef de brief op 12 januari 1808, precies 1 jaar na de buskruitramp. Uit de brief kunnen we opmaken wat er allemaal was gebeurd sinds die dramatische gebeurtenis. De brief brengt allereerst slecht nieuws: professor Rau, die samen met zijn vrouw de buskruitramp had overleefd, was op 5 december 1807 na een korte ziekte overleden: “il plut à l’être suprême de le retirer à lui” (“het behaagde het opperwezen hem naar zich toe te trekken”).
Ook de weduwe geworden gravin Anna was ernstig verzwakt. Maar de gedachte aan haar vier kinderen geeft haar de kracht om te herstellen. Wat betreft het meer algemene nieuws, leren we dat de koning verhuisd is van Den Haag naar Utrecht. Daar heeft hij een groot aantal huizen gekocht en in korte tijd een paleis laten bouwen. Dit koninklijk paleis bevond zich in het blok tussen de Drift en de Wittevrouwenstraat, en huisvest vandaag een deel van de Universiteitsbibliotheek.
Afb. 5. Brief verstuurd van Arnhem naar Nancy, op 24 februari 1809
Een 2e
brief, uit dezelfde correspondentie (afb. 5), is gedateerd 24 februari
1809. Ook in deze brief brengt gravin van Randwijck haar neef op de
hoogte van het laatste nieuws in het Koninkrijk Holland. Dit keer zijn
het de grote overstromingen van januari 1809 (afb. 6), die zij
beschrijft (afb. 6). En dan met name alle acties van “notre bon roi”
(onze goede koning) om het leed van de slachtoffers te verzachten. We
lezen dat hij zelf in belangrijke mate financieel heeft bijgedragen.
Aangezien dat niet genoeg was, heeft hij ook een nationale collecte
georganiseerd. Volgens de brief hebben Leiden en Den Haag al 40.000 en
Amsterdam al 200.000 gulden bijgedragen. Uiteindelijk bracht deze
charitatieve hulpactie 985.000 gulden op.
>
Afb. 6. Overstromingen in de Betuwe in januari 1809. Rechts van het midden zien we koning Lodewijk Napoleon. Op een nauwelijks boven het water uitstekende dijk spreekt hij zijn burgers moed in
Filatelistische aspecten
Behoudens deze interessante historische achtergrond, zijn de twee brieven ook in posthistorisch opzicht de moeite meer dan waard. De 1e brief (afb. 2), verstuurd op 12 januari 1808 van Arnhem naar Nancy (Frankrijk), is voorzien van het Franse grensstempel “HOLLANDE/PAR MAASEYCK”. Hij heeft een portoaanduiding van 14 decimes. Verder is er een – door de afzender – geschreven transito-aanwijzing « par Mazeick, Liège, Luxembourg et Metz ».
De 2e brief, geschreven op 24 februari 1809, heeft op de achterzijde een geschreven herkomst-aanduiding “Arnhem”. In afwijking van de 1e brief is hij voorzien van het Franse grensstempel HOLLANDE/PAR/VENLO. We vinden dezelfde door de afzender geschreven route-aanduiding « par Mazeyck, Liège, Luxembourg et Metz ».
Het tweeregelig grensstempel “HOLLANDE /PAR MAASEYCK” (Van der Linden n° 1748), dat voorkomt op de 1e brief, is gebruikt van 1804 tot 1808 in het toenmalige Franse grenskantoor Maaseik. Het verving in die periode een 42 mm lang entreestempel “HOLLANDE.“ (Van der Linden n° 1721).
De vroegst bekende brief met dit tweeregelige stempel dateert van 24 februari 1804, de laatste van 19 juli 1808. Vanaf augustus 1808 werd het vervangen door een drieregelig stempel
“HOLLANDE/ PAR /MAASEICK” (Van der Linden n° 1749). De eerst bekende afdruk op een brief dateert van 12 augustus 1808.
Na de Franse bezetting van België (in 1793) werd Maaseik een van de belangrijkste grenskantoren in het noorden van Frankrijk. Maaseik ontving met name alle post uit het oosten van Duitsland. Aanvankelijk werden deze brieven gestempeld met het zwarte langstempel “MASEYCK” (Van der Linden n° 1987), van 1798 tot 1804 met het zwarte langstempel “PAR WESEL” (Van der Linden n° 2138). Vanaf 1804 werd deze post gestempeld met een tweeregelig stempel “PRUSSE / PAR MAASEYCK” (Van der Linden n° 2351).
Brieven uit de Bataafse Republiek en (vanaf 1806) het Koninkrijk Holland, voorzien van het stempel “HOLLANDE PAR MAASEYCK”, zijn stelselmatig geadresseerd naar bestemmingen rond Luik en Verviers (Francomont, Hodimont). De zeldzame brieven naar Maastricht, Maaseik en Stevensweert sluiten hier goed bij aan. Het zijn dus uitsluitend brieven naar bestemmingen in de toenmalige Franse departementen 95 (Meuse Inférieure, hoofdstad Maastricht) en 96 (Ourthe, hoofdstad Luik). De hierboven afgebeelde brief is de enige mij bekende brief met dit stempel voor een bestemming verder dan de departementen 95 en 96, in het huidige Frankrijk.
Verreweg de meeste brieven met dit stempel zijn verstuurd vanuit Amsterdam, Rotterdam en Den Haag; een klein aantal vanuit ’s-Hertogenbosch. Dit is de enige bekende brief die is verstuurd vanuit het oosten van het land.
Meestal werd post voor Noord-Frankrijk verstuurd over het grenskantoor Antwerpen. In dit geval, waarbij zowel de verzendplaats (Arnhem) als de bestemming (Nancy) erg oostelijk waren gelegen, was verzending over Maaseik ongetwijfeld sneller. Dat dit niet de gebruikelijke route was, wordt bevestigd door de geschreven transito-instructie « par Mazeick, Liège, Luxembourg et Metz ».
Frankrijk wilde beslist niet dat brieven via Duitse landen, in het bijzonder via het Groothertogdom Berg, naar Franse bestemmingen vervoerd werden. Daarom werd in 1808 de postroute vanaf Nijmegen over Venlo naar Luik en verder naar Frankrijk opnieuw ingesteld. In Venlo is voor deze route in 1808-1809 het drieregelige entreestempel HOLLANDE /PAR/VENLO gebruikt , dat we terugvinden op de 2e brief (afb. 5). Venlo, al sinds 1795 bij Frankrijk ingelijfd, was destijds de meest noordelijke stad in Frankrijk en kreeg daarom logischerwijs de functie van grenskantoor.
Er zijn in totaal slechts 4 brieven bekend met het stempel HOLLANDE/PAR/VENLO, die alle verstuurd zijn vanuit Nijmegen of Arnhem, naar Parijs en Nancy. Dit uiterst geringe aantal brieven laat zien dat het hier om een schaars gebruikte postroute gaat.
Kennelijk hebben beide brieven dezelfde oostelijke route gevolgd, vanuit Arnhem, via Venlo, Maaseik, Luik en Luxemburg naar Frankrijk. Deze schaars gebruikte postroute werd pas in 1808 geformaliseerd, toen Venlo tot grenskantoor werd gepromoveerd en het stempel HOLLANDE/PAR/VENLO in gebruik werd genomen. De 1e brief is dus te beschouwen als een voorloper. Hij heeft namelijk dezelfde postroute gevolgd als de 2e brief, voordat deze route officieel erkend was.
Beporting van de brieven
Het begrijpen van de in deze roerige tijden toegepaste portobedragen is veelal geen sinecure. Met deze brief is het niet anders. Van belang zijn de toe te passen regelgeving, de afstand hemelsbreed gemeten, het gewicht van de brief en de gebruikte munt.
In de 18e eeuw werd in Frankrijk de sou of sol als munteenheid gebruikt. Na de invoering (in 1795) van het decimaal stelsel in Frankrijk werd de decime als basis-munteenheid in gebruik genomen, waarbij 1 decime gelijk is aan 2 sous. Postaal werd de decime echter pas ingevoerd met het Franse tarief van 22 maart 1800. In de praktijk vond beporting in decimes (en niet meer in sous) plaats vanaf september 1800.
Wat het gewicht betreft, hebben we hier te maken met twee brieven van de 1e gewichtsklasse, ofwel “lettre simple”, met een gewicht tot een kwart once, ongeveer 7.5 gram.
Voor internationale brieven (het Koninkrijk Holland werd door Frankrijk in 1808 nog als buitenland, als onafhankelijke staat beschouwd) was het te betalen porto nog steeds gebaseerd op het Franse tarief van 1759. Het porto bestaat daarbij uit 2 delen:
1) een bedrag voor het vervoer van de plaats van herkomst tot het Franse grenskantoor, en
2) een bedrag voor het vervoer vanaf het Franse grenskantoor naar de bestemming.
Volgens het tarief van 1759 is het porto voor een brief in de eerste gewichtsklasse van Holland naar Parijs 20 sous (vanaf september 1800 dus 10 decimes). Er werd in 1759 uiteraard geen tarief vermeld voor brieven van Holland naar Maaseik of naar Venlo (deze steden lagen toen nog niet in Frankrijk!), zodat de portoberekening gebaseerd was op een fictieve route over Parijs.
Voor Parijs-Nancy was het tarief in 1759 acht sous (ofwel 4 decimes in 1808).
Samengevat is de berekening dus als volgt:
1) Arnhem-Parijs (fictieve route!) 10 decimes
2) Parijs-Nancy 4 decimes
Totaal: 14 decimes
In totaal moest de geadresseerde dus 14 decimes betalen, conform de geschreven porto-aanduiding “14”, die we terugvinden op beide brieven.
De auteurs bedanken Erling Berger voor het kritisch doorlezen van de tekst en zijn constructieve commentaar.
Frans Jorissen & Hotze Wiersma